Het ligt open

Al maanden nu ligt mijn straat open, eerst het stuk van de markt tot aan de leukste boekwinkel van West (Sterre der Zee), nu het gedeelte waar ik aan woon, en daarna volgt nog het laatste deel. Het gaat allemaal op z’n elf-en-dertigst, het duurt zo’n beetje tot de zomer voor de boel weer lekker aan kant is. Niet dat er niet gestaag doorgewerkt wordt, heus wel, maar het vordert gewoon niet snel. Eerst wordt de straat opengegooid omdat de elektriciteit vernieuwd moet worden. Dan gaat de straat weer dicht, om opnieuw opengemaakt te worden, nu om de riolering te vernieuwen. Bij vorst of echt ontij werkt men niet.
Voor elke klus komen andere ZZP’ers in actie, onder verschillende aannemers.
(Tijdens het werk aan het eerste gedeelte van de straat raakten twee werkmannen gewond omdat een graafmachine een stroomkabel raakte, waarop een ontploffing volgde. Een van de mannen werd met zware brandwonden naar het ziekenhuis gebracht. Dat ongeluk voel je een beetje natrillen als je vloer beweegt onder de pressie van de langsrijdende rupsbanden).
Sinds kort staat er, pal voor mijn raam, een pomp te pompen om water af te wateren. Dat is overdag best vervelend, erg wordt het als het donker is, en de doorgaans troostende stilte van de nacht wordt verstoord door luidruchtig gepomp, gezuig en gerochel van water dat wordt afgevoerd, geluiden die met gemak tot achter in het huis doordringen, ondanks de dubbele ramen.
Overal staan hekken, veel hekken, en op de te smalle stroken die als stoep resten liggen wiebelende ijzeren of stalen platen in de modder. Bij een van mijn buren staat een schaftkeet bijkans in zijn voorkamer, je moet tussen raam en keet voorbijschuiven om op het volgende stuk stoep te geraken. (Mijn hond moet eerst, of ik, samen tegelijk gaat niet).
Het is afzien.
Maar als het goed is en we tijd van leven hebben, krijgen we er een fraaie straat voor terug, met minder auto’s, meer fietsparkeerruimte, veel meer groen en toekomstbestendige regenwaterafdrijving.

(elf-en-dertigst: Volgens de verklaring van taalkundige F.A. Stoett in diens werk Nederlandse spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden (1923-1925) had op zijn elfendertigst te maken met de trage wijze waarop de Staten van Friesland, bestaande uit de afgevaardigden van 11 steden en 30 grietenijen, overlegden.)

Ontwakende stad

Vanmorgen opende ik rond half acht de voordeur om met hond Dinah te gaan wandelen. Vanaf de linkerhoek van de straat blonk een hard-blauwig licht en klonk onheilspellend gerommel en gebeuk. Vanaf de rechterhoek golfde felgeel licht de nog donkere straat in om de eerste bulldozers die bezig zijn de opengegraven straat weer dicht te gooien bij te lichten. Door de straat walmde een geur van schroeiend rubber en brandend plastic. Dinah, meestal toch opgewekt als er na een nacht rust naar buiten gegaan kan worden, kromp ineen. Hij moest overgehaald worden om zich in beweging te zetten. We kozen voor de richting van het gele licht, ook omdat van die kant het minste gedreun kwam.
Dinah, schrikkerig en geagiteerd, liep zo snel als hij kon langs de hekken waarmee de openliggende straat is afgezet, tot aan de hoofdweg, die we overstaken. Richting park.
Maar zover kwamen we niet, want het Vredespleintje bij de school wordt omgewoeld, de betonnen tribune wordt met drilboren aan gruzels gedrild, en Dinah voelde er weinig voor de voortgang van het vernieuwingsproject van dichtbij te bekijken. Verderop, aan de kade werd ook al gewerkt, met dezelfde felle lichten, met veel gedender en – zeker voor hondenoren – onbestemde geluiden. We maakten rechtsomkeert, dan maar geen park, en we namen smalle, rustige buurtstraatjes waar het nog gewoon licht werd en waar hondlief tot rust kon komen tussen de bloembakken die op de stoepen voor de woonboten de wegen een parkige aanblik geven.

Ik begrijp best dat er gewerkt moet worden, dat een stad onderhoud behoeft. Ik snap ook dat dat overlast geeft en gedoe en te volle vuilbakken en nergens je fiets kwijt kunnen en kilo’s zand je huis in lopen, en andere overkomelijke rottigheid, zoals schichtige dieren die er niks van begrijpen dat hun vertrouwde plekjes erbij liggen als open wonden. Maar wat ik niet snap is dat er ‘s morgens om zeven uur knalharde verlichting op het werk moet worden gezet en dat er op dat helse tijdstip lawaai gemaakt moet worden alsof de wereld vergaat. Kan dat niet gewoon op een mens-, kind- en diervriendelijker tijdstip? Als het al licht is? En dan doorwerken tot vijf uur in plaats van rond drie uur, half vier opbreken? Of, als het gaat winteren, stoppen als het donker wordt? Volgens mij is dat win-win-win: een blije buurt (inclusief blije dieren), werkers die zich niet bij nacht en ontij naar een karwei hoeven slepen, en ook nog bakken energie besparen.

Rode bieten

Oud West, zo is me verteld, is het dichtsbevolkte, dichtsbebouwde en meest versteende deel van Amsterdam. Dat merk je als bewoner wel en niet: wel, omdat er overal voortdurend gebouwd wordt en je op bijna elk uur van de dag zowat struikelt over de overal aanwezige medemens – buren, bezoekers en buitenlui, tegenwoordig vaak in gezelschap van een rolkoffer; niet, omdat er overal kleine parkjes, plantsoentjes, boomtuintjes, plantenbakken en andere groenvoorzieningen zijn die door bewoners en gemeente liefdevol onderhouden worden.
Een van die juweeltjes is het Nicolaas Beetsplantsoen. Behalve een overdadig bloeiende blauwe regen die als een baldakijn over de bankjes hangt, is er een ook groentetuin. Met groenten, kleine fruitboompjes, bijenhotelletjes en bloemen.
Vandaag stonden er kraampjes op het plein en werden er allerlei groen- en zelf doen ideeën getoond en uitgelegd. Op een van de kramen lag verse groente uit de tuin in de nazomerzon te glanzen. Ik raakte aan de praat met een leuke vrouw die vol enthousiasme over de buurttuin vertelde en die me ten afscheid twee rode bieten meegaf, vers van het land, met het loof er nog aan. Daar liep ik mee verder over het plein, langs de andere kraampjes – groendaken, wormen- en bijenhotels, composteren voor beginners en gevorderden, tomatenplantjes, dat soort dingen -, een klein beetje landleven midden in de stad. Een oudere dame sprak me aan. Alsof we even in een dorp waren, waar men nog een beetje op elkaar let, zei ze vriendelijk bezorgd tegen me: `die groenten mag je niet zomaar plukken, dat is denk ik niet de bedoeling’. `Nee, mevrouw, dat denk ik ook niet’, lachte ik naar haar, en zei dat ik de bieten gekregen had. Ze lachte opgelucht terug. Ik vond dat lief, dat bezorgde en het vriendelijke, en was blij dat mevrouw zich vrij en veilig genoeg voelde om me aan te spreken. In hartje Amsterdam. Midden tussen de volle grond groenten.