het vallend lichaam

het vallend lichaam

leek een vogel
stond er in de krant

lang gerekt
als van een kind
de bomen wiegden
de val brak
door de wolken

plofte neer
voor het opsteeg

(Gutmensch scheurkalender, 29 maart 2023)

Plop, zegt mijn geheugen

en ergens uit de krochten der herinnering welt op:

‘Kom als je kan in een zilveren trein
Wacht niet te lang anders gaat hij voorbij
Je hoeft er geen koning of held voor te zijn
Want er is nog plaats voor je vrij

Je gaat nergens heen, je komt nergens vandaan
Stap nu maar in en laat je maar gaan
Er is niets dat je bindt, je bent vogelvrij
En het doel van de reis, dat ben jij’

Stond in mijn poeziealbum, ik moet een jaar of 11, 12 geweest zijn. De naam van de meester die het schreef weet ik niet meer. Wel dat hij een baard had en ons bij het volksdansen begeleidde op een accordeon. En hij droeg ribbroeken.
Vrij onbegrijpelijk eigenlijk, deze vrijetijdspoezie. Nihilistisch. Niks voor een prepuber. Voor niemand eigenlijk. Maar het zit dus wel in mijn geheugen. Doe je niks aan.

Zwijgen

“Ze overwoog om gewoon helemaal niets meer te zeggen. Nooit meer. Woorden waren zo vluchtig en hadden zo weinig werkelijke connectie met gedachten dat spreken steeds minder de moeite waard was. Begrepen werd je toch niet, al spelde je het uit.
Maar hoe doe je dat: zwijgen? Praten toch een tweede natuur. Dat stopte je niet zomaar. Ze dacht aan mensen die hun mond hadden dichtgenaaid, lippen aan elkaar gestikt met grote grove harde lussen. Dat trok haar niet aan. Ze wilde niet zwijgen om een daad te stellen, en ook niet om ergens tegen te protesteren. Het hoefde niet zichtbaar te zijn. Alleen hoorbaar. Bovendien leek het haar nogal heftig om draad met naald en al door je lippen te trekken. Als op je lip bijten of een lipkloofje al zo pijnlijk was, moest zo’n operatie ondraaglijk zijn.
Dat viel dus af.
Ze kon een gelofte afleggen. Maar aan wie? God kwam niet im frage, om je gelofte gestand te doen moest je geloven. En dat deed ze niet, althans niet op zo’n wijze dat een gelofte haar zou binden aan haar woord.
Zich aansluiten bij een orde?
Maar had een voornemen, een overtuiging wel zin of waarde als het je houden aan je woord werd afgedwongen door groepscontrole?
Was het niet sowieso ironisch om zwijgen te omschrijven als je houden aan je woord?
Ongemerkt had ze haar schouders opgetrokken tot bijna op de hoogte van haar kin. Ze moest eruit zien als een verschrikt dier. Gehaast rechtte ze haar rug en ontspande haar schouders alsof ze bespied werd. Altijd was er de wereld die er steeds op uit leek om haar de maat te nemen. Misschien dat ze daarom overwoog te zwijgen, in de hoop dat het praten tegen haar dan eveneens zou verstommen. Ze was moe van al het gekrakeel om haar heen, al die onoprechtheid. En dat ze eraan mee was gaan doen.”…

Wilsverklaring

Ik wil geen oude meester kloon,
ik wil geen kruis of doornenkroon,
geen Rottemeren, vliegend bout,
geen glitter, glans en ook geen goud.

Ik wil brute ernst en onwelriekende kadavers,
ik wil harde wind en dan slagzij,
altijd weer van voor af aan beginnen,
vloed en wiegen op klanken van schalmij.

Ik wil mijn poten in de modder,
stampend hijgend zeuren in de nacht,
Duende bij het ochtendgloren
en dromen van volbracht. Volbracht.

Sinkholes

Op de terugweg van de middagwandeling met de hond liepen we op een Amsterdamse kade, waar nog niet zo lang geleden spontaan een sinkhole was opgetreden. Dat was ’s avonds geweest. Politieauto’s met felle lichten, rood-wit band werd om het gat uitgerold als was het sinkhole door zijn onvoorspelbare verschijning toch ook een soort misdaad. De kade werd afgezet. Achter de afzetting vermoedde ik zenuwachtige ambtenaren van de gemeentelijke kades-en-bruggenbrigade alsmede van de afdeling voetgangersveiligheid. Wellicht ook iemand van de dienst risicobeheersing. Het was een intrigerende happening.
Vanmiddag was het tafereel dat ik gadesloeg van een minder exotische orde. Twee niet meer jonge mannen hingen op een bankje aan de kade. Ze hadden een wat haveloos voorkomen en waren zich door een batterij halveliterblikken bier van onbestemd merk aan het werken. Zegt de een tegen de ander, terwijl hij voor even een alertere houding aannam: ‘Ja zeg, je gaat toch niet naar Albert Heijn om dingen te kopen als je die ook bij Dirk van de Broek voor de helft van de prijs kan krijgen.’ In een beter leven was die man een Zeeuws meisje geweest. Zijn metgezel haalde zijn schouders op en opende nog een blik.

Spel is het leven

Gisteren stapte ik van lijn 12 op lijn 3. De tram was vol. Een jochie van een jaar of 10, 12 (misschien was hij wel 13, een brugpieper. Hij had een rugzakje op schoot) zat aan het gangpad met naast hem een lege stoel. Hij tuurde strak op zijn mobiel. ‘Zou je door willen schuiven?’ vroeg ik. Hij keek niet op of om, maar schoof wel richting raam. Hij speelde een spelletje waarbij een rond dingetje over vierkante dingetjes moest hupsen. Als dat niet lukte spatte het ronde dingetje uit elkaar. Het joch – gaaf gezichtje, grote ogen, gitzwart haar – speelde onafgebroken, totaal in het spel gezogen, de vingers zenuwachtig heen en weer springend over knopjes en toetsen. Blijkbaar deed hij het goed, want af en toe flikkerde op zijn schermpje ‘winner’ in een regen van kleurige bliksemschichten. Ook dan bleef het gezicht van de jongen onbewogen. Ik stapte eerder uit dan hij. Hij had geen erg in zijn omgeving. Zijn hele universum was voor even gevuld met ronde en vierkante dingetjes. Ik voelde een milde jaloezie, vanwege de verloren jeugd, de nooit meer zo overtuigde overgave, het kunnen verdwijnen in een spel.

Droombeelden

Er waaien vreemde draden door mijn dromen, zo zat ik met een beroemde schrijver waar ik geen fan van ben aan een bar om daarna met een verlegen verhalenverteller – waar ik wel een fan van ben maar die je je niet in wat voor disco dan ook kunt voorstellen – te gaan dansen in een disco met zo’n spiegelbal aan het plafond en veel rood op de muren. Of ik probeer uit alle macht te voorkomen dat een bakfiets vol kalenders verdwijnt in een hele diepe plas, zo diep dat het meer een sinkhole is. Wat niet lukt, de hele lading verdwijnt met bakfiets en het frele aziatische meisje dat de bakfiets fietst en al in de diepte.
Nooit eens elfjes of feeën die zacht in mijn oor fluisteren dat alles ooit mooi wordt en goed. Of een zelfherstellend Amazonewoud waar het geruis in de takken klinkt als een schaterlach op een zwoele wind. En ook nooit ‘ns mijn vader, met wie ik dan een gesprek voer zoals vroeger, terwijl het hout in de haard knappert en het leven even vol beloften is.

Geen cent teveel

Heerlijk Hollands is het, dat alle problemen die we niet direct in onze portomonnee voelen gewoon weer naar de achtergrond lijken te worden geschoven. Oorzaak? Gevolg? Dat is voor de stuudjes waar het marxistisch gedachtengoed nog in rondwoekert, en context? Context is maar net hoe je het bekijkt. Uiteindelijk is het erger dat je een dikke trui aan moet in je eigen huis, of dat de deuren van de koopgootwinkels klantonvriendelijk dicht moeten om de warmte binnen te houden (dat kan klanten schelen hoor!), dan dat de halve wereld in brand staat en de andere helft onder water.
Rot hoor, die ellende buiten de landsgrenzen, maar daar zijn we niet van. Wij zijn en blijven een volkje dat een in nostalgisch kostuum gehuld blond wichtje met vlechten op het schild van onze nationale identiteit hijsen: ‘geen cent teveel hoor’…

Klatergoud

Een geactualiseerd Gutmensch Scheurkalender sprookje.
Voor Paul C. en T. Ezel

Er was eens een oude hoogleraar die genoeg had van de correctheid. Hij zag zijn land verkommeren onder vreemde invloeden. Hij wilde iets doen, maar wat? Op een dag kwam hij een ezeltje tegen, dat melodieus balkte en zei dat hij gouden keutels kon schijten. De hoogleraar nam de ezel mee naar huis en gaf hem melk en honing. Hij maakte een bedje van stro en het ezeltje mocht blijven slapen.
De volgende ochtend werd de hoogleraar gewekt door enthousiast gebalk. Op het sto lagen gouden keutels. Hij raapte ze op, rook eraan, beet erin, er was geen twijfel mogelijk, zijn ezel scheet puur goud!
Al snel werd het wonderezeltje een beroemdheid. Hij verscheen in talkshows, hij dineerde met belangrijke mensen – versierguru’s, holocaustontkenners, brexiteers, columnschrijvers; en ook het partijkartel, de gevestigde media en de grachtengordelelite konden niet om zijn goudboutende ezel heen. De oude hoogleraar glom van trots; hij had dit mogelijk gemaakt.
Zijn ezel keutelde maar door, de gouden berg werd hoger en hoger, en het duurde niet lang of de oude hoogleraar kon er niet meer overheen kijken.
Toen, op een kwade dag, sloeg de inflatie toe. De ezel had zoveel goud gekakt, dat er verzadiging optrad. De hoogleraar probeerde het tij nog te keren, door een deel van de keutels te begraven, en een ander deel in de sloot te kieperen, maar het kwaad was geschied, het goud kon net zo goed stront zijn. En zo eindigde onze hoogleraar als een omgekeerde Job op een naglimmende mestvaalt. Af en toe kwam hij nog wel buiten, en schoof hij aan bij een door hem ondekte blonde elf om op tv zijn nood te klagen, maar de glans was eraf. En het ezeltje? Dat kreeg zo’n constipatie dat hij uiteenspatte tot een hoop drek, de bling bling van zijn klatergoud verloren onder bloed, slijm en derrie.

Nationale Spoorwegen

De NS (Nederlandse Spoorwegen) kondigt aan dat er binnenkort minder treinen gaan rijden. Er schijnen 500 machinisten te kort te zijn. Waarschijnlijk worden de kaartjes ook duurder. Maar – hoezee! – de benzineprijs gaat omlaag, en ook de diesel wordt goedkoper. Dat kost het rijk (ons dus) een aardige duit, maar dan heb je ook wat. Kan je gewoon je autootje blijven rijden, en hoef je niet op een tochtig station te wachten op een overvolle trein die eeuwig vertraagd is zodat je elke aansluiting mist. Je zóu natuurlijk ook, in plaats van dat autorijden te blijven stimuleren, goed openbaar vervoer kunnen organiseren, samen met de NS (Nationále Spoorwegen): meer treinen, goede dienstregeling, enthousiasmerende arbeidsvoorwaarden en serieus goedkoper dan de auto. Bespaar je op vervuilende fossiele brandstof, heb je blije werknemers, en de ‘mensen voelen het minder in de portemonnee’. En van die drie vooral de laatste…
Bussen terug op het platteland waar geen stationnetjes zijn – beter nog: rails verlengen, station aanleggen, elk gehucht een spoor en een halte, elke uithoek bereikbaar met het OV (Ons Vervoer). Moet toch kunnen, lijkt me, en we hebben de Russen én de Arabieren ermee. Maar nee, we tuffen liever in ons ouwe Fordje of Toyotaatje van file naar file, want dat is ons verworven recht. We slempen lui en gemakzuchtig, onze centen tellend, richting afgrond, en, balancerend aan de rand van de klif, piepen we met onze laatste adem: ‘we moeten aan de toekomst denken, voor onze kinderen’.

Ik ga maar eens serieus nadenken over de aanschaf van een auto. Meedansend op de vulkaan ontsnappen aan de benauwdheid om mij heen en in mijzelf.