Rohtang pas

Manali, een bergstadje aan de voet van de Himalaya, toegangspoort en springplank voor de Rohtang pas en de toppen, valleien en geheimzinnigheid van Keylong, Spiti, Zanskar, Ladakh. Hoewel er steeds meer ondernemende jonge Indiërs op motoren de passen bedwingen, is voor veel vakantiegangers in Manali de sneeuw op de Rohtang de exotische beloning aan het eind van de ongemakkelijke rit per volgepropte auto naar boven de grens waar je als vlaktebewoner gemakkelijk adem haalt.
Voor mensen die zo goed als hun hele leven slijten in een oven, is sneeuw een topattractie. Lange rijen auto’s kruipen in het seizoen elke dag omhoog naar de bijna 4000 meter hoge pas. Hoopvol huren ze onderweg in kleine winkeltjes laarzen, liefst snowboots, wanten, skipakken of donsjassen tegen de voorgespiegelde kou.
Tot voor kort werden ze op hun wenken bediend: de pas was overdekt met sneeuw, er kon gegleden worden, met sneeuwballen gegooid, er waren paardjes voor hen die lopen lastig vonden, er was eten en drinken, kortom: het was kermis op de Rotang. Dat de sneeuw goorgrijs was met langs de randen vlekken geel, dat er teveel mensen waren voor te weinig sneeuw en dat de illusie van ongereptheid alleen in stand gehouden werd door het spectaculaire uitzicht op de toppen van de bergen van Lahaul en Spiti, maakte niets uit.
Nu is het gedaan met de sneeuw, op een paar sneue vale vlekken na. De snowboots zijn overbodig, mismoedig slepen mensen hijgend in de ijle lucht hun veel te warme donsjassen achter zich aan. De enige sneeuw die nu nog schittert is die op de bergtopen, onbenaderbaar glanzend in de verte.

Manali

De Indiase middenklasse is duidelijk on the move. Manali is verstopt met verkeer en toeristen. Je kunt ’s avonds op de autovrij gemaakte mall over de hoofden lopen, en door de smalle straatjes bewegen grote auto’s zich toeterend en in file langzaam voort. Voetgangers worden de berm in- of tegen de aan de straat grenzende muren aangedrukt. Alle uitzichten op bergen en bossen worden inmiddels opgeluisterd door resorts, hotels, pensions en heel veel eetgelegenheden in alle soorten en maten. Op het stadspleintje is een semipermanente kermis, in het park langs de rivier staan overal speeltoestellen en er wordt geconsumeerd en geshopt alsof morgen alles voorbij zou kunnen zijn.

Voorheen was Manali een slaperig hill station waar Indiase jongeren hun laatste voorraden kochten voor ze op de motor naar Leh reisden, met een kleine Tibetaanse kolonie en boeddhistisch klooster, een levendige markt vol lokale goederen en gebruiksvoorwerpen vooral gericht op de bevolking met een straatje vol toeristenwinkeltjes en het gebruikelijke assortiment logementen en restaurantjes die van oudsher te vinden zijn in hill stations. Manali was populair bij de hippies die afkwamen op de wiet die (nog steeds) overal langs de kant van de weg groeit en de ontspannen atmosfeer die uitgaat van de prachtige beboste hellingen die het stadje omgeven. Sommige hippies bleven hangen, integreerden, maakten zich de lokale gewoonten eigen en verdienden de kost door de toeristen te voorzien van pizza’s, volkorenbrood en zelfgemaakte jam.  In oud Manali stonden huizen die versierd waren met kunstig snijwerk en schilderingen, waar oma, naast de koeien op de veranda de traditionele gekleurde puntsokken breidde. De weg naar Vashist, een toeristische trekpleister voor hindoes vanwege een bijzondere tempel met geneeskrachtige baden, slingerde langs veldjes en appelboomgaarden.

Zelfs in het trouwseizoen, als jonggehuwden uit alle delen van India in Manali op huwelijksreis waren en de beter gesitueerden de hitte van de vlakte ontvluchtten, zag ik het nog nooit zo druk en vol als nu.  Nu is Manali als Zandvoort op een mooie stranddag midden in de grote vakantie…

De verloren roedel

Dinah en Kleine Witkop in 2013

Rond het huis in Chandigarh zwierven jarenlang een aantal honden, die altijd met ons meeliepen als we ’s avonds onze Dinah en Zeera uitlieten. Sommigen sliepen en aten op de patio van een oude dame in de straat, anderen bivakkeerden bij de bouwvakkers die bij hun aangenomen werk kampeerden, of bij de dhobi wallah, de man die in een hut op het grasveld naast ons blok woont en de kost verdient met kleren strijken.

De bij elkaar geraapte roedel bestond uit Rakker en Stakker, twee springerige bruine hondjes die sprekend op elkaar leken, al was Stakker vel over been en Rakker een baasje; de kortharige robuuste Grote Witkop, en Kleine Witkop, mijn favoriet, met zijn zachte ogen en zijn lieve kop vol kleine zwarte littekens. Hij volgde me altijd op de voet en wilde niets liever dan achter zijn oren gekrabd worden. En er was Lady, een groot, mager hinkend zwart-bruin vrouwtje dat de koningin van het stel was. Als zij gromde, hielden alle andere honden in.

Nu is Dinah in Amsterdam en Zeera in Chushot in Ladakh, en lijkt de roedel met elkaar optrekkende honden verdwenen. De meesten zijn waarschijnlijk dood, want ook voor honden is het leven in India hard. De enige die ik tot nu toe teruggezien heb, is Black Mamba. Ik leerde haar kennen via Pupper, een doodsbang jong hondje dat met een dienstmeisje meekwam naar haar nieuwe betrekking. De betrekking liep mis, het meisje ging terug naar haar dorp, het hondje bleef achter. Mamba, een wat ouder teefje, ontfermde zich over het scharminkeltje. De ander leden van de `pack’ waren niet echt vriendelijk tegen de indringers, en Dinah en Zeera hadden totaal geen zin hun territorium te delen, dus we voerden ze op straat. Het duurde dagen voor Pupper voorzichtig onder de auto vandaan kroop om brokjes te eten, bewaakt door Mamba die alle potentiële belagers wegjoeg. Een keer lukte het de dieren op de achterpatio te wassen en te ontwormen.

Met Pupper liep het niet goed af, die werd ziek en ging steeds raarder doen. Met moeite kon ze tenslotte gevangen worden voor een bezoek aan de dierenarts. Die constateerde hondsdolheid, en dan moet een hond worden afgemaakt. Mamba kon gelukkig worden ingeënt, net als onze eigen honden. Wij kregen ook een serie injecties, vooral om het zekere voor het onzekere te nemen, want ook wij waren in aanraking geweest met tandjes en speeksel van het zieke dier. (Ik kreeg de laatste injectie van de serie in het AMC in Amsterdam, van een norse verpleegster die me toesiste dat je wel heel erg stom moet zijn om straathonden in derdewereldlanden te aaien.)

Mamba is nog steeds mager, maar ziet er sterker en zelfverzekerder uit dan toen ze kwam. Zij is nu oudgediende op het marktveld. Als ik haar roep komt ze kwispelend op me af en laat zich aaien. Ze heeft grijze haren tussen het zwart en een ontstoken oog, maar ze leeft.