Boeren en meerkoeten

Op de weg naar de grote stad vanuit Brabant reden we onder een viaduct door waar een paar mannen met beginnende buikjes en dito kaalhoofdigheid uit solidariteit met de tegen de stikstofplannen van de regering protesterende boeren een spandoek hadden opgehangen. Er stond ‘NOS = fakenews’ op. Ernaast klapperde een op zijn kop aan de beschermende railing vastgemaakte rood-wit-blauwe vlag boven een kleiner doekje met iets erop als ‘geen boer, geen voer’, ‘lang leve Caroline [van der PLas] en Joost [Eerdmans]’, ‘stikstof bestaat niet’, ‘dood aan het cda’, of iets van gelijke strekking. We konden het niet zogoed lezen, de wind ribbelde het nog half loshangende doek, en we reden hard. Daarna vielen de trekkers met het wapperende blauw-wit-rood en de korte statements in de wei langs de weg extra op. Het waren er zoveel dat er zowat geen koe meer bij kon. Wij verstedelijkte en verweekte vertegenwoordigers van het onbegrip over wat er gaande is op het platteland schudden onze elitair-intellectuele sociaal democratische hoofden en vroegen ons, vrij naar Bloem, af wat natuur nog is in dit land…
Thuisgekomen spoedden we ons naar de gracht met het nest van familie Koet. De familie Koet, bestaande uit pa, ma en eerst vijf, maar al snel nog maar vier kuikens, volgens we op de voet. Gebogen over de brug zagen we hoe ma Koet een van haar kinders de les las: de kleine mocht het nest niet op, ma joeg het weg en duwde het met kracht onder water. Tot twee keer toe. Ze was echt boos. Kleine Koet drukte zich bedremmeld tegen de stenen kade, en bleef op veilige afstand van het nest wachten tot het door ma weer werd gedoogd. Wij verbaasden ons over de harde opvoedsnavel van ma Koet. Maar ja, de natuur heeft nou eenmaal geen moreel geweten. Natuur is puur.

Vermost

Een typfout maakte van vermist, vermost. Het ging over kinderen. Vermoste kinderen. Genoeg voor een aaneenschakeling van beelden beginnend met het dode kindergezichtje, onder giftig stof in Bhopal nadat de Union Carbide fabriek daar ontplofte. Vermost. Het lijfje van de kleine Aylan, zo eenzaam op dat kale strand. Verwierd. Voor het wegzinken in de droefenis van alledag helt mijn geest over naar oude bomen die hun takken naar je toe buigen als je op hun wortels tot stilstand bent gekomen. De ingangen tussen die wortels die de schijn wekken dat er een doorgang is naar een andere wereld, waar je – niet via een konijnenhol – in een wereld komt waar zachtheid heerst. Waar nimfachtige slierten aan de takken wiegen als vermoste golven, waar het groen troostender is dan vers gras in mei, en alles en iedereen die ooit vermist is geraakt, zichzelf als vanzelfsprekend terugvindt.

Pinnen waterpassen

Er loopt een man met een soort streepjescodescanner langs de puien bij de kade. Hij richt op waar de huizen de grond raken en drukt af.
‘Wat bent u aan het doen?’
‘Ik temperatuur de gebouwen.’
‘O. Waarom?’
‘We gaan de pinnen waterpassen.’
Nu ben ik dol op een beetje cryptiek in de vroege ochtend, maar dit behoefde enige toelichting.
‘We meten of de kade verzakt. Dat doen we elke maand door de afstand van kade tot pinnen te meten. Daarvoor moeten we ook de temperatuur van de gebouwen meten, wat dat heeft invloed op de afstand.’
‘O.’ Zei ik. Ik snapte het nog net. Relatieve afstand enzo. Verzakking meten. Kadestabiliteit.
Later thuis zag ik in mij pui, op ongeveer 15 tot 20 cm van de grond af de pin. Nooit eerder gezien, en nu ineens een nuttig ding.

Galatea

Het is nog vroeg. In de gracht puft een vermoeid bootje voorbij. In haar buik stoffige apparatuur. Achterop zitten twee mannen die er niet uitzien of ze bij machte zijn apparatuur van welke aard dan ook te kunnen bedienen. Schouders afgezakt, hand onder het hoofd, de rug gebogen van uitputting of pure verveling. Een draagt om alles te ontkennen een oranje werkersvest. Op de voorplecht van de schuit staat in parmantige letters: Galatea.

Meer Koet

In de Vaart liggen twee houten vlonders. Daarop werken mensen aan het herstel van de kademuur. De vlonders zitten met touwen vast gesnoerd aan de dichtstbijzijnde boom, en worden met diezelfde touwen als trekschuiten steeds een stukje kade verder geschoven.
Een meerkoet heeft op een van de vlonders een nest gebouwd. Een nest van plastic, afval en stukjes gras en hout. Ze heeft een ei. Zaterdagochend was het nest weg, het ei lag er nog. Gisteravond had het koetenpaar een nieuw mest gemaakt, en haastklus waar nog steeds aan gewerkt werd. Ma Koet zat op haar ei, en Pa sleepte nestmateriaal aan. Op de vlonder, netjes in de hoek.
Wij speculeerden nog: zouden de werkers zacht zijn voor het volgelpaar?
Vanochtend hoorde ik de drilboor al van verre trillen in de kademuur. De vlonderhoek was leeg en nat. Schoongemaakt. Er stond een schep op de plek waar het nest had gelegen. Van de Koeten geen spoor.

Zingen. Zachtjes

Deze ochtend, zoals veel andere ochtenden, bevonden mijn hond en ik ons op straat ergens tussen berusting over de routine en genieten van het dagelijk veranderende groen, toen het gebeurde: een man, een vrouw en een kind, een familie, liep ons tegemoet. Zingend. Zachtjes, samen en duidelijk met liefde. Ik kon de taal waarin ze zongen niet thuisbrengen, maar het tafereel ontroerde me. Het kon goed zijn dat ze dreiging en gevaar ontvlucht waren, en pas geleden weer herenigd waren, en als dat zo was, dan hoopte ik vurig dat ze, zoals nu, elke dag zachtjes zingend richting de school van het kind konden lopen. Samen. Veilig.