Een vroege Christmas carol

Voilà: een ‘stel je voor er komt oorlog en niemand gaat er naar toe’ idee: stel dat iedereen het bedrag dat hij of zij gaat spenderen aan het komende kerstdiner, weg geeft – let wel, het volle pond, zonder smokkel – en van het bedrag dat omwille van ‘vrede op aarde en in de mensen een welbehagen’ zou zijn geschonken aan een of ander goed doel, zelf eenvoudig doch voedzaam kerstdineert.

Want laten we wel zijn: van zo’n opgefokt kerstdiner zit iedereen vooral onaangenaam vol, en het ter tafel aangeschoven gezelschap houdt meestal ook niet over (denk die oom die na elk glas wijn rechtser ratelt, dat koket babbelende FvD nichtje en die tuttebel van een schoonzus, pfff); en aan hongerige, verarmde stad- en landgenoten geen gebrek.
Toegegeven, het is minder lief en naïef als die over oorlog – ik herinner me een zoete poster van een klein meisje met een emmertje op iets zanderigs -, maar het idee is eenvoudiger uitvoerbaar: je hebt het namelijk zelf in de hand, als je maar wilt.

Elk jaar, als de Sinterklaaskoophausse nog maar net voorbij is, begint elke kleinhandelaar en grootgrutter hier ten lande uit te pakken met allerlei overheerlijks in kerstsfeer. Dit jaar wordt er zelfs onomwonden gepleit voor een hele maand lang feest, want december is ‘gezellig’ en waarom die knusse tijd beperken tot twee dagen, als je de hele maand kan smikkelen en smullen? Genieten!
Tegelijk stoffen we ons gevoel voor de medemens af, want in de ‘donkere dagen’ dienen we onze compassie en onze empathie de vrije loop te laten, aangewakkerd door het kindeke Jezus in het kribje in ’t strooi. (‘het hagelt en tsneeuwde en twas er zo koud…’).
We stromen over van meelij met de minderbedeelden….

Laat ons ont-Scroogen.
Laten we niet wachten tot we onder die boom zitten. Laat vrijgevigheid niet afhangen van ‘Christmas passed’ of ‘Christmas yet to come’; zodat we niet pas nadat we in een aan ons geestesoog voorbijtrekkend filmpje hebben gezien hoe ellendig de toekomst kan zijn als we niet delen, die vette kalkoen bij Tiny Tim laten bezorgen.
Ik vind het best als het uit verlicht eigenbelang is, maar geef eens echt iets weg, iets wat je voelt, iets wat je mist.
Bijvoorbeeld aan de ‘Sociale Kruidenier’, waar mensen onder het bestaansminimum boodschappen zoals koffie, olie, shampoo of wasmiddel voor sterk gereduceerde prijzen kunnen kopen, zodat er ook voor voedselbankpakketontvangers nog eens wat te kiezen valt (http://www.socialekruidenier.nl/donaties); of aan één van de vele organisaties – er is er altijd één bij u in de buurt – die er met de feestdagen voor zorgen dat dak- en thuislozen eens wat anders in de buik krijgen dan soep. Of geef gewoon een AH kerstdinerbox, of een box van een andere grutter, aan iemand waarvan je weet dat het een feestelijke afwisseling is voor een dieet van brood-met-pindakaas en peperkoek, omdat dat zo goed vult. (Bestellen online mogelijk, dus anoniem laten bezorgen kan).

En als je dan toch gehecht bent aan je gerookte eendenpaté met portglazuur, geconfijte kwarteleitjes en vijgen-truffelmousse op een bedje van veldsla en jonge andijvie, dan durf ik wel te stellen dat je, wanneer je dat serveert, als voorgerechtje, je meer dan genoeg hebt om het financiële equivalent van die buitenissigheid weg te schenken. Desnoods eet je dan als hoofdgerecht gewoon lekker boerenkool.


(foto: de familie Cratchit aan het kerstdiner)

Femke, de boerka en de wet

De afgelopen jaren werkte ik in Myanmar, een land dat niet bepaald een stralend voorbeeld is van een rechtsstaat waar iedereen gelijk is voor de wet en waar wetten zonder aanziens des persoons worden uitgevoerd. In de gesprekken die ik daar voerde met activisten, ging het steevast over de rule of law, de rechtsstaat als basis voor vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daar lijkt in eerste instantie weinig op af te dingen, maar al debatterende en onderzoekende kwamen mijn Myanmarese collega’s er allengs achter dat een rechtsstaat vraagt om rechtvaardige wetten, want, zo redeneerden ze, wat heeft het voor zin om je aan wetten te onderwerpen die je in angstige geknechtheid houden als je je aan een dictatuur aan het ontworstelen bent.
De campagnes die we daarop ontwierpen gingen over de noodzaak van rechtvaardige wetten, wetten die gemaakt waren als ondersteuning voor het grote verlangen naar vrijheid, gelijkheid, broederschap en rechtvaardigheid voor iedereen. Slaafse gehoorzaamheid aan onrechtvaardige wetten moest worden gekeerd met geweldloze burgerlijke ongehoorzaamheid.

Ik moest opnieuw aan deze discussies denken door de consternatie die burgemeester Halsema heeft veroorzaakt door te stellen dat het niet bij Amsterdam past om vrouwen met een boerka uit de tram te halen, en dat Amsterdam wat haar betreft het boerkaverbod (wet gedeeltelijk verbod gezicht bedekkende kleding) niet zal handhaven. Natuurlijk is de Nederlandse situatie niet te vergelijken met die in Myanmar. ‘Onze’ wetten worden gemaakt door een democratisch gekozen parlement en uitgevoerd door een apparaat dat min of meer transparant werkt en ter verantwoording kan worden geroepen. Ook dienen bestuurders zich aan de wet te houden en kunnen ze niet naar eigen inzicht grasduinen in de wetten om te zien welke ze willen uitvoeren en welke niet.

En toch blijft het knagen, dat boerkaverbod. Want wat als je het legt langs de meetlat voor rechtvaardige wetten? Is het rechtvaardig om pakweg 400 (en dat is een hele ruime schatting) burgers in Nederland het recht zich te kleden zoals ze dat wensen te ontzeggen omdat we gewend zijn geraakt aan terminologie als ‘kopvodden’ en ‘zandvrouwtjes’? Omdat het lekker makkelijk scoort bij het steeds rechtser wordende deel van het electoraat, en ook de gematigder partijen daar niet ongevoelig voor blijken, ondanks de mooipraterij over emancipatie van de moslima en dat we in Nederland allemaal meedoen; en dat meedoen nou eenmaal niet kan in al die lappen en dat de wet toch ook bivakmutsen en integraalhelmen verbiedt? Alsof je je kind van de crèche gaat halen met een bivakmuts aan, of in de wachtkamer van de dokter je integraalhelm lekker ophoudt.

Is het rechtvaardig om op basis van antipathie tegen een levensstijl de daarbij horende onwelgevallige kleding in de openbare ruimte te beboeten met maximaal € 410? Of is het toch de plicht van elke Nederlander, en dus ook van elke bestuurder, om zich te verzetten tegen onrechtvaardige maatregelen? Om te zeggen: niet onder mijn verantwoordelijkheid?
Een rechtsstaat heeft wetten nodig die bijdragen aan een rechtvaardige samenleving voor iedereen, met respect voor diversiteit en individuele keuzevrijheid die geen aantoonbare bedreiging vormt voor de samenleving. Iedere Nederlander heeft het recht om zich niet neer te leggen bij onrechtvaardige maatregelen, en zich vreedzaam te verzetten. Dat is het fundament van een vrije maatschappij.

(ook gepubliceerd op Joop.nl als ‘Bestuurder hoeft zich niet neer te leggen bij onrechtvaardige maatregelen’ )

Revolutie

Magisch Centrum Amsterdam, tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Affiches en memoralia uit een tijd dat de revolutie zich in de straten, de pleinen en parken van onze stad afspeelde en de solidariteit van de gevels droop. Nu hangt een residu van dit alles achter glas of perspex in het museum…. Desondanks genoten.

Ontwakende stad

Vanmorgen opende ik rond half acht de voordeur om met hond Dinah te gaan wandelen. Vanaf de linkerhoek van de straat blonk een hard-blauwig licht en klonk onheilspellend gerommel en gebeuk. Vanaf de rechterhoek golfde felgeel licht de nog donkere straat in om de eerste bulldozers die bezig zijn de opengegraven straat weer dicht te gooien bij te lichten. Door de straat walmde een geur van schroeiend rubber en brandend plastic. Dinah, meestal toch opgewekt als er na een nacht rust naar buiten gegaan kan worden, kromp ineen. Hij moest overgehaald worden om zich in beweging te zetten. We kozen voor de richting van het gele licht, ook omdat van die kant het minste gedreun kwam.
Dinah, schrikkerig en geagiteerd, liep zo snel als hij kon langs de hekken waarmee de openliggende straat is afgezet, tot aan de hoofdweg, die we overstaken. Richting park.
Maar zover kwamen we niet, want het Vredespleintje bij de school wordt omgewoeld, de betonnen tribune wordt met drilboren aan gruzels gedrild, en Dinah voelde er weinig voor de voortgang van het vernieuwingsproject van dichtbij te bekijken. Verderop, aan de kade werd ook al gewerkt, met dezelfde felle lichten, met veel gedender en – zeker voor hondenoren – onbestemde geluiden. We maakten rechtsomkeert, dan maar geen park, en we namen smalle, rustige buurtstraatjes waar het nog gewoon licht werd en waar hondlief tot rust kon komen tussen de bloembakken die op de stoepen voor de woonboten de wegen een parkige aanblik geven.

Ik begrijp best dat er gewerkt moet worden, dat een stad onderhoud behoeft. Ik snap ook dat dat overlast geeft en gedoe en te volle vuilbakken en nergens je fiets kwijt kunnen en kilo’s zand je huis in lopen, en andere overkomelijke rottigheid, zoals schichtige dieren die er niks van begrijpen dat hun vertrouwde plekjes erbij liggen als open wonden. Maar wat ik niet snap is dat er ‘s morgens om zeven uur knalharde verlichting op het werk moet worden gezet en dat er op dat helse tijdstip lawaai gemaakt moet worden alsof de wereld vergaat. Kan dat niet gewoon op een mens-, kind- en diervriendelijker tijdstip? Als het al licht is? En dan doorwerken tot vijf uur in plaats van rond drie uur, half vier opbreken? Of, als het gaat winteren, stoppen als het donker wordt? Volgens mij is dat win-win-win: een blije buurt (inclusief blije dieren), werkers die zich niet bij nacht en ontij naar een karwei hoeven slepen, en ook nog bakken energie besparen.

Rode bieten

Oud West, zo is me verteld, is het dichtsbevolkte, dichtsbebouwde en meest versteende deel van Amsterdam. Dat merk je als bewoner wel en niet: wel, omdat er overal voortdurend gebouwd wordt en je op bijna elk uur van de dag zowat struikelt over de overal aanwezige medemens – buren, bezoekers en buitenlui, tegenwoordig vaak in gezelschap van een rolkoffer; niet, omdat er overal kleine parkjes, plantsoentjes, boomtuintjes, plantenbakken en andere groenvoorzieningen zijn die door bewoners en gemeente liefdevol onderhouden worden.
Een van die juweeltjes is het Nicolaas Beetsplantsoen. Behalve een overdadig bloeiende blauwe regen die als een baldakijn over de bankjes hangt, is er een ook groentetuin. Met groenten, kleine fruitboompjes, bijenhotelletjes en bloemen.
Vandaag stonden er kraampjes op het plein en werden er allerlei groen- en zelf doen ideeën getoond en uitgelegd. Op een van de kramen lag verse groente uit de tuin in de nazomerzon te glanzen. Ik raakte aan de praat met een leuke vrouw die vol enthousiasme over de buurttuin vertelde en die me ten afscheid twee rode bieten meegaf, vers van het land, met het loof er nog aan. Daar liep ik mee verder over het plein, langs de andere kraampjes – groendaken, wormen- en bijenhotels, composteren voor beginners en gevorderden, tomatenplantjes, dat soort dingen -, een klein beetje landleven midden in de stad. Een oudere dame sprak me aan. Alsof we even in een dorp waren, waar men nog een beetje op elkaar let, zei ze vriendelijk bezorgd tegen me: `die groenten mag je niet zomaar plukken, dat is denk ik niet de bedoeling’. `Nee, mevrouw, dat denk ik ook niet’, lachte ik naar haar, en zei dat ik de bieten gekregen had. Ze lachte opgelucht terug. Ik vond dat lief, dat bezorgde en het vriendelijke, en was blij dat mevrouw zich vrij en veilig genoeg voelde om me aan te spreken. In hartje Amsterdam. Midden tussen de volle grond groenten.