Oud West, zo is me verteld, is het dichtsbevolkte, dichtsbebouwde en meest versteende deel van Amsterdam. Dat merk je als bewoner wel en niet: wel, omdat er overal voortdurend gebouwd wordt en je op bijna elk uur van de dag zowat struikelt over de overal aanwezige medemens – buren, bezoekers en buitenlui, tegenwoordig vaak in gezelschap van een rolkoffer; niet, omdat er overal kleine parkjes, plantsoentjes, boomtuintjes, plantenbakken en andere groenvoorzieningen zijn die door bewoners en gemeente liefdevol onderhouden worden.
Een van die juweeltjes is het Nicolaas Beetsplantsoen. Behalve een overdadig bloeiende blauwe regen die als een baldakijn over de bankjes hangt, is er een ook groentetuin. Met groenten, kleine fruitboompjes, bijenhotelletjes en bloemen.
Vandaag stonden er kraampjes op het plein en werden er allerlei groen- en zelf doen ideeën getoond en uitgelegd. Op een van de kramen lag verse groente uit de tuin in de nazomerzon te glanzen. Ik raakte aan de praat met een leuke vrouw die vol enthousiasme over de buurttuin vertelde en die me ten afscheid twee rode bieten meegaf, vers van het land, met het loof er nog aan. Daar liep ik mee verder over het plein, langs de andere kraampjes – groendaken, wormen- en bijenhotels, composteren voor beginners en gevorderden, tomatenplantjes, dat soort dingen -, een klein beetje landleven midden in de stad. Een oudere dame sprak me aan. Alsof we even in een dorp waren, waar men nog een beetje op elkaar let, zei ze vriendelijk bezorgd tegen me: `die groenten mag je niet zomaar plukken, dat is denk ik niet de bedoeling’. `Nee, mevrouw, dat denk ik ook niet’, lachte ik naar haar, en zei dat ik de bieten gekregen had. Ze lachte opgelucht terug. Ik vond dat lief, dat bezorgde en het vriendelijke, en was blij dat mevrouw zich vrij en veilig genoeg voelde om me aan te spreken. In hartje Amsterdam. Midden tussen de volle grond groenten.