Wilsverklaring

Ik wil geen oude meester kloon,
ik wil geen kruis of doornenkroon,
geen Rottemeren, vliegend bout,
geen glitter, glans en ook geen goud.

Ik wil brute ernst en onwelriekende kadavers,
ik wil harde wind en dan slagzij,
altijd weer van voor af aan beginnen,
vloed en wiegen op klanken van schalmij.

Ik wil mijn poten in de modder,
stampend hijgend zeuren in de nacht,
Duende bij het ochtendgloren
en dromen van volbracht. Volbracht.

The loop of lunacy

Ik moest een communicatie dingetje doen. Dus ging ik naar de afdeling communicatie om te overleggen met een content designer. Dat werd, heel modern, sparren via Teams. Ik wilde iets gepost hebben op de website. Kon niet, want vanwege inclusiviteit moet alles wat op een overheidswebsite gepost wordt ook toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Alles moet dus op taalniveau B1 en voorgelezen voor visueel beperkten. – Ik vermoed dat de meeste mensen met een beperking weinig belangstelling hebben voor de meeste publicaties op overheidswebsites, net als mensen zonder beperking, of mensen met een door een leek niet waarneembare beperking. Is in beginsel dus al best inclusief. Maar dit terzijde –
Dat naar B1 vertalen doet de content manager. Voorlezen van een document wordt gedaan door een bureau. Dat rekent per pagina. Dat loopt serieus in de papieren. Bummer!
Maar er is hoop, want er zit een hole in de loop: er is een formulier! Dat formulier wordt dan voorgelezen en is iets als: als u rapport zo-en-zo wilt ontvangen, typ dan uw emailadres op het stippellijntje en we sturen het op.
Geinig, zei ik tegen de content designer, dat zo’n persoon met een beperking wel een mailadres heeft en een pc kan bedienen. En dan alsnog gewoon een pdf-je krijgt. Ik zweeg over dat stippellijntje. Anders werd het te kinderachtig.
Ja, zei hij. Klopt niet hè. Maar het mag. Dat eerste vond ik verfrissend, dat tweede trok me direct in de sfeer van muffe oksels, gewiste sms-jes en oudbakken moppen. Onverrichter zake sloop ik terug naar mijn bureau. Geen update voor de website. De wereld is heel inclusief gek. Ik ga rapporten schrijven in B1. Lekker (voor)leesbaar voor iedereen met de concentratie van een gemiddelde twitteraar. Zal ze leren. En ik houd tijd over om mijn aan verbijstering grenzende verbazing uit mijn systeem te kuieren. En mag in werktijd Jip en Janneke herlezen.

PS voor de goede orde, anders krijg je weer gezeik: ik ben een enthousiast voorstander van toegankelijke en voor iedereen duidelijke taal in alle publicaties van de overheid. Gewoon, omdat dat moet. Maar d’r benne grenzen aan mijn geduld…

Sinkholes

Op de terugweg van de middagwandeling met de hond liepen we op een Amsterdamse kade, waar nog niet zo lang geleden spontaan een sinkhole was opgetreden. Dat was ’s avonds geweest. Politieauto’s met felle lichten, rood-wit band werd om het gat uitgerold als was het sinkhole door zijn onvoorspelbare verschijning toch ook een soort misdaad. De kade werd afgezet. Achter de afzetting vermoedde ik zenuwachtige ambtenaren van de gemeentelijke kades-en-bruggenbrigade alsmede van de afdeling voetgangersveiligheid. Wellicht ook iemand van de dienst risicobeheersing. Het was een intrigerende happening.
Vanmiddag was het tafereel dat ik gadesloeg van een minder exotische orde. Twee niet meer jonge mannen hingen op een bankje aan de kade. Ze hadden een wat haveloos voorkomen en waren zich door een batterij halveliterblikken bier van onbestemd merk aan het werken. Zegt de een tegen de ander, terwijl hij voor even een alertere houding aannam: ‘Ja zeg, je gaat toch niet naar Albert Heijn om dingen te kopen als je die ook bij Dirk van de Broek voor de helft van de prijs kan krijgen.’ In een beter leven was die man een Zeeuws meisje geweest. Zijn metgezel haalde zijn schouders op en opende nog een blik.

Spel is het leven

Gisteren stapte ik van lijn 12 op lijn 3. De tram was vol. Een jochie van een jaar of 10, 12 (misschien was hij wel 13, een brugpieper. Hij had een rugzakje op schoot) zat aan het gangpad met naast hem een lege stoel. Hij tuurde strak op zijn mobiel. ‘Zou je door willen schuiven?’ vroeg ik. Hij keek niet op of om, maar schoof wel richting raam. Hij speelde een spelletje waarbij een rond dingetje over vierkante dingetjes moest hupsen. Als dat niet lukte spatte het ronde dingetje uit elkaar. Het joch – gaaf gezichtje, grote ogen, gitzwart haar – speelde onafgebroken, totaal in het spel gezogen, de vingers zenuwachtig heen en weer springend over knopjes en toetsen. Blijkbaar deed hij het goed, want af en toe flikkerde op zijn schermpje ‘winner’ in een regen van kleurige bliksemschichten. Ook dan bleef het gezicht van de jongen onbewogen. Ik stapte eerder uit dan hij. Hij had geen erg in zijn omgeving. Zijn hele universum was voor even gevuld met ronde en vierkante dingetjes. Ik voelde een milde jaloezie, vanwege de verloren jeugd, de nooit meer zo overtuigde overgave, het kunnen verdwijnen in een spel.

Droombeelden

Er waaien vreemde draden door mijn dromen, zo zat ik met een beroemde schrijver waar ik geen fan van ben aan een bar om daarna met een verlegen verhalenverteller – waar ik wel een fan van ben maar die je je niet in wat voor disco dan ook kunt voorstellen – te gaan dansen in een disco met zo’n spiegelbal aan het plafond en veel rood op de muren. Of ik probeer uit alle macht te voorkomen dat een bakfiets vol kalenders verdwijnt in een hele diepe plas, zo diep dat het meer een sinkhole is. Wat niet lukt, de hele lading verdwijnt met bakfiets en het frele aziatische meisje dat de bakfiets fietst en al in de diepte.
Nooit eens elfjes of feeën die zacht in mijn oor fluisteren dat alles ooit mooi wordt en goed. Of een zelfherstellend Amazonewoud waar het geruis in de takken klinkt als een schaterlach op een zwoele wind. En ook nooit ‘ns mijn vader, met wie ik dan een gesprek voer zoals vroeger, terwijl het hout in de haard knappert en het leven even vol beloften is.

Geen cent teveel

Heerlijk Hollands is het, dat alle problemen die we niet direct in onze portomonnee voelen gewoon weer naar de achtergrond lijken te worden geschoven. Oorzaak? Gevolg? Dat is voor de stuudjes waar het marxistisch gedachtengoed nog in rondwoekert, en context? Context is maar net hoe je het bekijkt. Uiteindelijk is het erger dat je een dikke trui aan moet in je eigen huis, of dat de deuren van de koopgootwinkels klantonvriendelijk dicht moeten om de warmte binnen te houden (dat kan klanten schelen hoor!), dan dat de halve wereld in brand staat en de andere helft onder water.
Rot hoor, die ellende buiten de landsgrenzen, maar daar zijn we niet van. Wij zijn en blijven een volkje dat een in nostalgisch kostuum gehuld blond wichtje met vlechten op het schild van onze nationale identiteit hijsen: ‘geen cent teveel hoor’…

Klatergoud

Een geactualiseerd Gutmensch Scheurkalender sprookje.
Voor Paul C. en T. Ezel

Er was eens een oude hoogleraar die genoeg had van de correctheid. Hij zag zijn land verkommeren onder vreemde invloeden. Hij wilde iets doen, maar wat? Op een dag kwam hij een ezeltje tegen, dat melodieus balkte en zei dat hij gouden keutels kon schijten. De hoogleraar nam de ezel mee naar huis en gaf hem melk en honing. Hij maakte een bedje van stro en het ezeltje mocht blijven slapen.
De volgende ochtend werd de hoogleraar gewekt door enthousiast gebalk. Op het sto lagen gouden keutels. Hij raapte ze op, rook eraan, beet erin, er was geen twijfel mogelijk, zijn ezel scheet puur goud!
Al snel werd het wonderezeltje een beroemdheid. Hij verscheen in talkshows, hij dineerde met belangrijke mensen – versierguru’s, holocaustontkenners, brexiteers, columnschrijvers; en ook het partijkartel, de gevestigde media en de grachtengordelelite konden niet om zijn goudboutende ezel heen. De oude hoogleraar glom van trots; hij had dit mogelijk gemaakt.
Zijn ezel keutelde maar door, de gouden berg werd hoger en hoger, en het duurde niet lang of de oude hoogleraar kon er niet meer overheen kijken.
Toen, op een kwade dag, sloeg de inflatie toe. De ezel had zoveel goud gekakt, dat er verzadiging optrad. De hoogleraar probeerde het tij nog te keren, door een deel van de keutels te begraven, en een ander deel in de sloot te kieperen, maar het kwaad was geschied, het goud kon net zo goed stront zijn. En zo eindigde onze hoogleraar als een omgekeerde Job op een naglimmende mestvaalt. Af en toe kwam hij nog wel buiten, en schoof hij aan bij een door hem ondekte blonde elf om op tv zijn nood te klagen, maar de glans was eraf. En het ezeltje? Dat kreeg zo’n constipatie dat hij uiteenspatte tot een hoop drek, de bling bling van zijn klatergoud verloren onder bloed, slijm en derrie.

Nationale Spoorwegen

De NS (Nederlandse Spoorwegen) kondigt aan dat er binnenkort minder treinen gaan rijden. Er schijnen 500 machinisten te kort te zijn. Waarschijnlijk worden de kaartjes ook duurder. Maar – hoezee! – de benzineprijs gaat omlaag, en ook de diesel wordt goedkoper. Dat kost het rijk (ons dus) een aardige duit, maar dan heb je ook wat. Kan je gewoon je autootje blijven rijden, en hoef je niet op een tochtig station te wachten op een overvolle trein die eeuwig vertraagd is zodat je elke aansluiting mist. Je zóu natuurlijk ook, in plaats van dat autorijden te blijven stimuleren, goed openbaar vervoer kunnen organiseren, samen met de NS (Nationále Spoorwegen): meer treinen, goede dienstregeling, enthousiasmerende arbeidsvoorwaarden en serieus goedkoper dan de auto. Bespaar je op vervuilende fossiele brandstof, heb je blije werknemers, en de ‘mensen voelen het minder in de portemonnee’. En van die drie vooral de laatste…
Bussen terug op het platteland waar geen stationnetjes zijn – beter nog: rails verlengen, station aanleggen, elk gehucht een spoor en een halte, elke uithoek bereikbaar met het OV (Ons Vervoer). Moet toch kunnen, lijkt me, en we hebben de Russen én de Arabieren ermee. Maar nee, we tuffen liever in ons ouwe Fordje of Toyotaatje van file naar file, want dat is ons verworven recht. We slempen lui en gemakzuchtig, onze centen tellend, richting afgrond, en, balancerend aan de rand van de klif, piepen we met onze laatste adem: ‘we moeten aan de toekomst denken, voor onze kinderen’.

Ik ga maar eens serieus nadenken over de aanschaf van een auto. Meedansend op de vulkaan ontsnappen aan de benauwdheid om mij heen en in mijzelf.

Klein geluk

Gisteravond. Het was laat en donker. Het regende pijpestelen en ik was moe. Op Station Sloterdijk reden twee trams aan met ‘geen dienst’ erop. Ook de bus die ik dacht te nemen blinkte ‘geen dienst’ boven de voorruit. Ik liep van bord naar bord, maar nergens werd een nachtbus aangekondigd. Besluiteloos stond ik daar, in de drup. Het was een end lopen naar huis, door een verlaten stuk semi- industrie- en kantorengebied tot aan een bushalte in Bos en Lommer. En dan maar afwachten of er een nachtbus komt. Hoegenaamd geen wenkend perspectief. Piepend in de rails kwam er nog een tram aanrijden. ‘Geen dienst’. Toch liep ik naar de chauffeur om te vragen of die wist of en hoe ik naar oud-West kon komen. De man keek me even aan en zei toen: ‘Stap maar in. Ik ga maar de remise, ik kom er zo goed als langs. Nee, betalen hoeft niet hoor. Ik heb geen dienst meer, haha. Ga maar lekker zitten.’
Ik ging zitten. We begonnen een praatje. Ik wees naar de beeldschermen voor zijn neus die de route in real time weergaven. Hij vertelde dat het er strak uitzag, maar dat zijn werk in het nieuwste trammodel oersaai was geworden. ‘Je hoeft alleen maar op een knop te drukken, verder gaat alles vanzelf. Ik zit hier dus maar te hangen. Dan duurt zo’n dienst lang hoor! Nee, geef mij maar de oudere modellen. Dan had je wat te doen. Dan had je een stuur in handen.’ Dat snapte ik.
Hij zette me vlak bij huis af. ‘Wel thuis, en slaap lekker. Dag!’ Ik liep door een stil parkje naar huis. Het regende hard. Ik rook de geur van het kinderboerderijvarken. Ik huppelde bijna van klein geluk.