Zwijgen

“Ze overwoog om gewoon helemaal niets meer te zeggen. Nooit meer. Woorden waren zo vluchtig en hadden zo weinig werkelijke connectie met gedachten dat spreken steeds minder de moeite waard was. Begrepen werd je toch niet, al spelde je het uit.
Maar hoe doe je dat: zwijgen? Praten toch een tweede natuur. Dat stopte je niet zomaar. Ze dacht aan mensen die hun mond hadden dichtgenaaid, lippen aan elkaar gestikt met grote grove harde lussen. Dat trok haar niet aan. Ze wilde niet zwijgen om een daad te stellen, en ook niet om ergens tegen te protesteren. Het hoefde niet zichtbaar te zijn. Alleen hoorbaar. Bovendien leek het haar nogal heftig om draad met naald en al door je lippen te trekken. Als op je lip bijten of een lipkloofje al zo pijnlijk was, moest zo’n operatie ondraaglijk zijn.
Dat viel dus af.
Ze kon een gelofte afleggen. Maar aan wie? God kwam niet im frage, om je gelofte gestand te doen moest je geloven. En dat deed ze niet, althans niet op zo’n wijze dat een gelofte haar zou binden aan haar woord.
Zich aansluiten bij een orde?
Maar had een voornemen, een overtuiging wel zin of waarde als het je houden aan je woord werd afgedwongen door groepscontrole?
Was het niet sowieso ironisch om zwijgen te omschrijven als je houden aan je woord?
Ongemerkt had ze haar schouders opgetrokken tot bijna op de hoogte van haar kin. Ze moest eruit zien als een verschrikt dier. Gehaast rechtte ze haar rug en ontspande haar schouders alsof ze bespied werd. Altijd was er de wereld die er steeds op uit leek om haar de maat te nemen. Misschien dat ze daarom overwoog te zwijgen, in de hoop dat het praten tegen haar dan eveneens zou verstommen. Ze was moe van al het gekrakeel om haar heen, al die onoprechtheid. En dat ze eraan mee was gaan doen.”…