Plop, zegt mijn geheugen

en ergens uit de krochten der herinnering welt op:

‘Kom als je kan in een zilveren trein
Wacht niet te lang anders gaat hij voorbij
Je hoeft er geen koning of held voor te zijn
Want er is nog plaats voor je vrij

Je gaat nergens heen, je komt nergens vandaan
Stap nu maar in en laat je maar gaan
Er is niets dat je bindt, je bent vogelvrij
En het doel van de reis, dat ben jij’

Stond in mijn poeziealbum, ik moet een jaar of 11, 12 geweest zijn. De naam van de meester die het schreef weet ik niet meer. Wel dat hij een baard had en ons bij het volksdansen begeleidde op een accordeon. En hij droeg ribbroeken.
Vrij onbegrijpelijk eigenlijk, deze vrijetijdspoezie. Nihilistisch. Niks voor een prepuber. Voor niemand eigenlijk. Maar het zit dus wel in mijn geheugen. Doe je niks aan.

Wilsverklaring

Ik wil geen oude meester kloon,
ik wil geen kruis of doornenkroon,
geen Rottemeren, vliegend bout,
geen glitter, glans en ook geen goud.

Ik wil brute ernst en onwelriekende kadavers,
ik wil harde wind en dan slagzij,
altijd weer van voor af aan beginnen,
vloed en wiegen op klanken van schalmij.

Ik wil mijn poten in de modder,
stampend hijgend zeuren in de nacht,
Duende bij het ochtendgloren
en dromen van volbracht. Volbracht.

The loop of lunacy

Ik moest een communicatie dingetje doen. Dus ging ik naar de afdeling communicatie om te overleggen met een content designer. Dat werd, heel modern, sparren via Teams. Ik wilde iets gepost hebben op de website. Kon niet, want vanwege inclusiviteit moet alles wat op een overheidswebsite gepost wordt ook toegankelijk zijn voor mensen met een beperking. Alles moet dus op taalniveau B1 en voorgelezen voor visueel beperkten. – Ik vermoed dat de meeste mensen met een beperking weinig belangstelling hebben voor de meeste publicaties op overheidswebsites, net als mensen zonder beperking, of mensen met een door een leek niet waarneembare beperking. Is in beginsel dus al best inclusief. Maar dit terzijde –
Dat naar B1 vertalen doet de content manager. Voorlezen van een document wordt gedaan door een bureau. Dat rekent per pagina. Dat loopt serieus in de papieren. Bummer!
Maar er is hoop, want er zit een hole in de loop: er is een formulier! Dat formulier wordt dan voorgelezen en is iets als: als u rapport zo-en-zo wilt ontvangen, typ dan uw emailadres op het stippellijntje en we sturen het op.
Geinig, zei ik tegen de content designer, dat zo’n persoon met een beperking wel een mailadres heeft en een pc kan bedienen. En dan alsnog gewoon een pdf-je krijgt. Ik zweeg over dat stippellijntje. Anders werd het te kinderachtig.
Ja, zei hij. Klopt niet hè. Maar het mag. Dat eerste vond ik verfrissend, dat tweede trok me direct in de sfeer van muffe oksels, gewiste sms-jes en oudbakken moppen. Onverrichter zake sloop ik terug naar mijn bureau. Geen update voor de website. De wereld is heel inclusief gek. Ik ga rapporten schrijven in B1. Lekker (voor)leesbaar voor iedereen met de concentratie van een gemiddelde twitteraar. Zal ze leren. En ik houd tijd over om mijn aan verbijstering grenzende verbazing uit mijn systeem te kuieren. En mag in werktijd Jip en Janneke herlezen.

PS voor de goede orde, anders krijg je weer gezeik: ik ben een enthousiast voorstander van toegankelijke en voor iedereen duidelijke taal in alle publicaties van de overheid. Gewoon, omdat dat moet. Maar d’r benne grenzen aan mijn geduld…

Sinkholes

Op de terugweg van de middagwandeling met de hond liepen we op een Amsterdamse kade, waar nog niet zo lang geleden spontaan een sinkhole was opgetreden. Dat was ’s avonds geweest. Politieauto’s met felle lichten, rood-wit band werd om het gat uitgerold als was het sinkhole door zijn onvoorspelbare verschijning toch ook een soort misdaad. De kade werd afgezet. Achter de afzetting vermoedde ik zenuwachtige ambtenaren van de gemeentelijke kades-en-bruggenbrigade alsmede van de afdeling voetgangersveiligheid. Wellicht ook iemand van de dienst risicobeheersing. Het was een intrigerende happening.
Vanmiddag was het tafereel dat ik gadesloeg van een minder exotische orde. Twee niet meer jonge mannen hingen op een bankje aan de kade. Ze hadden een wat haveloos voorkomen en waren zich door een batterij halveliterblikken bier van onbestemd merk aan het werken. Zegt de een tegen de ander, terwijl hij voor even een alertere houding aannam: ‘Ja zeg, je gaat toch niet naar Albert Heijn om dingen te kopen als je die ook bij Dirk van de Broek voor de helft van de prijs kan krijgen.’ In een beter leven was die man een Zeeuws meisje geweest. Zijn metgezel haalde zijn schouders op en opende nog een blik.

Spel is het leven

Gisteren stapte ik van lijn 12 op lijn 3. De tram was vol. Een jochie van een jaar of 10, 12 (misschien was hij wel 13, een brugpieper. Hij had een rugzakje op schoot) zat aan het gangpad met naast hem een lege stoel. Hij tuurde strak op zijn mobiel. ‘Zou je door willen schuiven?’ vroeg ik. Hij keek niet op of om, maar schoof wel richting raam. Hij speelde een spelletje waarbij een rond dingetje over vierkante dingetjes moest hupsen. Als dat niet lukte spatte het ronde dingetje uit elkaar. Het joch – gaaf gezichtje, grote ogen, gitzwart haar – speelde onafgebroken, totaal in het spel gezogen, de vingers zenuwachtig heen en weer springend over knopjes en toetsen. Blijkbaar deed hij het goed, want af en toe flikkerde op zijn schermpje ‘winner’ in een regen van kleurige bliksemschichten. Ook dan bleef het gezicht van de jongen onbewogen. Ik stapte eerder uit dan hij. Hij had geen erg in zijn omgeving. Zijn hele universum was voor even gevuld met ronde en vierkante dingetjes. Ik voelde een milde jaloezie, vanwege de verloren jeugd, de nooit meer zo overtuigde overgave, het kunnen verdwijnen in een spel.

Droombeelden

Er waaien vreemde draden door mijn dromen, zo zat ik met een beroemde schrijver waar ik geen fan van ben aan een bar om daarna met een verlegen verhalenverteller – waar ik wel een fan van ben maar die je je niet in wat voor disco dan ook kunt voorstellen – te gaan dansen in een disco met zo’n spiegelbal aan het plafond en veel rood op de muren. Of ik probeer uit alle macht te voorkomen dat een bakfiets vol kalenders verdwijnt in een hele diepe plas, zo diep dat het meer een sinkhole is. Wat niet lukt, de hele lading verdwijnt met bakfiets en het frele aziatische meisje dat de bakfiets fietst en al in de diepte.
Nooit eens elfjes of feeën die zacht in mijn oor fluisteren dat alles ooit mooi wordt en goed. Of een zelfherstellend Amazonewoud waar het geruis in de takken klinkt als een schaterlach op een zwoele wind. En ook nooit ‘ns mijn vader, met wie ik dan een gesprek voer zoals vroeger, terwijl het hout in de haard knappert en het leven even vol beloften is.

Geen cent teveel

Heerlijk Hollands is het, dat alle problemen die we niet direct in onze portomonnee voelen gewoon weer naar de achtergrond lijken te worden geschoven. Oorzaak? Gevolg? Dat is voor de stuudjes waar het marxistisch gedachtengoed nog in rondwoekert, en context? Context is maar net hoe je het bekijkt. Uiteindelijk is het erger dat je een dikke trui aan moet in je eigen huis, of dat de deuren van de koopgootwinkels klantonvriendelijk dicht moeten om de warmte binnen te houden (dat kan klanten schelen hoor!), dan dat de halve wereld in brand staat en de andere helft onder water.
Rot hoor, die ellende buiten de landsgrenzen, maar daar zijn we niet van. Wij zijn en blijven een volkje dat een in nostalgisch kostuum gehuld blond wichtje met vlechten op het schild van onze nationale identiteit hijsen: ‘geen cent teveel hoor’…

Nationale Spoorwegen

De NS (Nederlandse Spoorwegen) kondigt aan dat er binnenkort minder treinen gaan rijden. Er schijnen 500 machinisten te kort te zijn. Waarschijnlijk worden de kaartjes ook duurder. Maar – hoezee! – de benzineprijs gaat omlaag, en ook de diesel wordt goedkoper. Dat kost het rijk (ons dus) een aardige duit, maar dan heb je ook wat. Kan je gewoon je autootje blijven rijden, en hoef je niet op een tochtig station te wachten op een overvolle trein die eeuwig vertraagd is zodat je elke aansluiting mist. Je zóu natuurlijk ook, in plaats van dat autorijden te blijven stimuleren, goed openbaar vervoer kunnen organiseren, samen met de NS (Nationále Spoorwegen): meer treinen, goede dienstregeling, enthousiasmerende arbeidsvoorwaarden en serieus goedkoper dan de auto. Bespaar je op vervuilende fossiele brandstof, heb je blije werknemers, en de ‘mensen voelen het minder in de portemonnee’. En van die drie vooral de laatste…
Bussen terug op het platteland waar geen stationnetjes zijn – beter nog: rails verlengen, station aanleggen, elk gehucht een spoor en een halte, elke uithoek bereikbaar met het OV (Ons Vervoer). Moet toch kunnen, lijkt me, en we hebben de Russen én de Arabieren ermee. Maar nee, we tuffen liever in ons ouwe Fordje of Toyotaatje van file naar file, want dat is ons verworven recht. We slempen lui en gemakzuchtig, onze centen tellend, richting afgrond, en, balancerend aan de rand van de klif, piepen we met onze laatste adem: ‘we moeten aan de toekomst denken, voor onze kinderen’.

Ik ga maar eens serieus nadenken over de aanschaf van een auto. Meedansend op de vulkaan ontsnappen aan de benauwdheid om mij heen en in mijzelf.

Klein geluk

Gisteravond. Het was laat en donker. Het regende pijpestelen en ik was moe. Op Station Sloterdijk reden twee trams aan met ‘geen dienst’ erop. Ook de bus die ik dacht te nemen blinkte ‘geen dienst’ boven de voorruit. Ik liep van bord naar bord, maar nergens werd een nachtbus aangekondigd. Besluiteloos stond ik daar, in de drup. Het was een end lopen naar huis, door een verlaten stuk semi- industrie- en kantorengebied tot aan een bushalte in Bos en Lommer. En dan maar afwachten of er een nachtbus komt. Hoegenaamd geen wenkend perspectief. Piepend in de rails kwam er nog een tram aanrijden. ‘Geen dienst’. Toch liep ik naar de chauffeur om te vragen of die wist of en hoe ik naar oud-West kon komen. De man keek me even aan en zei toen: ‘Stap maar in. Ik ga maar de remise, ik kom er zo goed als langs. Nee, betalen hoeft niet hoor. Ik heb geen dienst meer, haha. Ga maar lekker zitten.’
Ik ging zitten. We begonnen een praatje. Ik wees naar de beeldschermen voor zijn neus die de route in real time weergaven. Hij vertelde dat het er strak uitzag, maar dat zijn werk in het nieuwste trammodel oersaai was geworden. ‘Je hoeft alleen maar op een knop te drukken, verder gaat alles vanzelf. Ik zit hier dus maar te hangen. Dan duurt zo’n dienst lang hoor! Nee, geef mij maar de oudere modellen. Dan had je wat te doen. Dan had je een stuur in handen.’ Dat snapte ik.
Hij zette me vlak bij huis af. ‘Wel thuis, en slaap lekker. Dag!’ Ik liep door een stil parkje naar huis. Het regende hard. Ik rook de geur van het kinderboerderijvarken. Ik huppelde bijna van klein geluk.

Het herinneringarchief, map 761a

In de krant lees ik over de nieuwe transgenderwet en om onverklaarbare redenen gaat er een laatje open in de archiefkast van mijn geheugen. Een man, een aardige, welwillende en redelijk weldenkende man, geeft me ooit, serieus, te kennen dat je als vrouw je vrouwzijn niet volledig beleeft als je geen kinderen krijgt. Ik denk, tsjonge, interessant, en: zou dat zoiets zijn als dat je als man je manzijn niet totaal hebt ervaren als je nooit ten strijde getrokken bent, letterlijk, met geweer, helm en volledige bepakking de vijand tegemoet. Maar ik zeg niks, want humor leidt niet altijd de bliksem af.
Deze herinnering wordt op de voet gevolgd door deze: ik zit tegenover een gynaecoloog, een man die zichtbaar weinig zin heeft in de uitoefening van zijn vak. Ik ben eind dertig, en ik heb iets aan mijn baarmoeder wat mogelijkerwijs zou kunnen uitgroeien tot kanker, dus er moet iets worden weggesneden. Vervelend, maar helemaal niet ernstig.
Vraagt de man of ik kinderen heb. Nee, zeg ik. Zegt hij: als je maar niet straks met je laatste eitje naar mij komt rennen om te worden bevrucht. Wat je dan wilt is iets zeggen als: fat chance dat ik me door jou zou laten bevruchten, laatste eitje of niet. Stel dat mijn kind op jou lijkt… Of beter nog: in lachen uitbarsten en iets hikken als, doe normáál man, wat denk je wel…
Maar ik was natuurlijk gewoon weer met stomheid geslagen.