Het liep tegen het nieuwe jaar…

Gisteren liep ik door de Kinkerstraat, van de markt richting de Bilderdijk langs een lange, lange rij geduldig wachtende mensen. Zo’n rij die bij de vorige lockdown wel voor de Action stond, maar dan langer. Er stonden geloof ik zelfs dranghekken. Aan een vriendelijk ogende dame vroeg ik waar ze zo gedwee voor in de rij stond. ‘De slager’, zei ze. ‘Ah, de slager, natuurlijk. Dank u’, zei ik. En ik dacht, jé-zus, die rij staat er voor de kiloknaller, want zo heet deze slagerij in de wandelgangen. Dier per kilo voor bodemprijzen. Die bio-industrie, dacht ik toen, die houdt het nog wel even.

‘Gekkies’

Gisteravond hielpen we een flink verwarde vrouw wier vliezen gebroken leken in een inderhaast gebelde ambulance.
De vrouw wilde niet, terwijl we wachtten op de ziekenwagen stribbelde ze tegen, ze zou gerust naar huis lopen en niemand mocht er weet van krijgen dat zij … haar afweer werd onderbroken door iets wat in ons kinderloze lekenoog verdacht veel weg had van weeën. Haar dikke buik lag als een voetbal op haar lichaam. Haar mallot en schoenen waren nat. Ze zat gehurkt wijdbeens, en je verwachtte bijna een kinderkopje met kloppend fontanelletje door haar slipje te ontwaren. De ambulance arriveerde, met sirene en zwaailicht, wat de vrouw opnieuw in de paniek deed schieten.
Met de ambulance verscheen ook de buurtagent, met twee jonge collega’s in zijn kielzog. De buurtagent gromde ons opzij: ‘afstand houden’, en begon toen luid en onaangenaam te verhalen dat hij die vrouw zopas nog bij de McDonalds had gezien, en dat ze toen ook al liep te krampen, maar ja, ze wilde geen enkele hulp, dus ja, wat moet je dan?
Het kwam de situatie in zijn geheel niet ten goede. We maakten toch maar een opmerking over dit onversneden gebrek aan empathie, waarna een van de jonge agenten de situatie redde door zijn beste vriendelijke diender kant te tonen.
De efficiënte ambulancebroeders hielpen de inmiddels moegestribbelde vrouw in hun wagen, en wij vervolgde onze wandeling met de hond.
Vanochtend liepen we opnieuw met hond richting het park, en werden we aangesproken door een meneer die zijn thuis met zich meesleepte in een rolkoffertje. ‘Het komt door de mobile telefoons’, riep hij, ‘daar krijg je corona van. Ze vreten je vanbinnen op. Hier’, hij porde met een vinger in de lagen kleren voor zijn borst, ‘hier vreten ze alles op. Corona.’ Hij slofte door en wij hielden onze pas in, het was tenslotte nog voor negenen. Nog drie keer draaide de man zich om, om ons te waarschuwen: ‘geen mobile, daar krijg je corona van, het vreet je op, vanbinnen.’
In mijn huidige werkomgeving worden deze medeburgers onder de verzamelnaam ‘gekkies’ genoemd. Het schijnt dat er met de lockdown meer ‘gekkies’ op straat zwerven dan voorheen. Maar ik hoor ook zeggen dat ‘ze’ nu meer opvallen omdat er minder normale mensen en/of toeristen op de been zijn in de publieke ruimte. Alsof we nu pas weer goed zicht krijgen op hoe Amsterdam er zelf aan toe is.

Myanmar

Op deze herfstige zomerzondagochtend, terwijl de wind aan de druivenrank en de lathyrus voor mijn raam rukt, stormen door mijn hoofd herinneringen, wensen en verlangens aan en voor Myanmar, waar 8 8 88 alweer door zovele nieuwe uitbarstingen van verzet en moed is ingehaald, en waar het cyclische van hoop en wanhoop een heel eigen dimensie krijgt.

Volksbuurt cum zeloot

In mijn gezellige Amsterdamse volksbuurtje woont een zeloot. En deze zeloot is overactief. Eerst plakte hij (het is een hij, te oordelen aan de ongelapte ramen en de groezelige kozijnen van zijn residentie – ja, ik weet waar hij woont – niet omdat ik op de loer lig, maar omdat er een uitstalling van gedachtegoeduitingen op zijn ramen geplakt zijn en aan zijn balkonnetje wapperen), eerst plakte hij dus op vuilbakken, wildplakzuilen en kale muren zijn dringende aansporing dat we ons sneue leven moesten beteren, omdat Satan onder ons is, (Hel! Verdoemenis!), afgewisseld met het blijere ‘Jezus leeft!’. (Waarvan mij dan weer de logica ontgaat: als Hij leeft, waarom is de Satan dan zo schijnbaar oppermachtig? Dat leggen ze nou nooit eens bevredigend uit…)

Maar nu heeft de zeloot de verkeersborden ontdekt. En aangezien er in mijn gezellige Amsterdamse volksbuurtje altijd wel ergens een straat is opgebroken, zwerven er veel borden rond. Ideaal voor korte, krachtige leuzen.
Gestickerd wordt er ook volop, maar die uitingen zijn net een tikje gelikter, strakker, beeldender ook. Daar zit een meer gestroomlijnde cq. georganiseerde ideeënmaffia achter. Onze zeloot is een eenling, dorstend zwerft hij door zijn eigen woestijn.

Hoop en leven

1. Lang, heel lang geleden was er een meisje op reis in een ver en vreemd land. Daar waren heel veel dingen wel, en sommige dingen niet. Daardoor vielen er werelden te ontdekken, gevestigde ideetjes te verlaten en floreerde de fantasie. Op een goede dag moest er ontlast worden. Maar er waren geen stilletjes, geen privaten en er waren ook geen kleinste huisjes. Zij hurkte in een bos achter een boom. Nog maar nauwelijks begonnen klonk er vanachter haar een blijmoedig grommerig geluid. Haar positie verhinderde haar om te kijken, noodgedwongen ging ze door waar ze mee bezig was, terwijl het geluid achter haar aanzwol tot niets minder dan wellustig geknor. Haastig opstaand deed zij een stap of wat naar voren en keek om en zag…
2. Zestiende eeuwse messen met een muziekje erop. Zodat de gasten kunnen oefenen voor het gezamenlijk gezang na de maaltijd…

Jeroen

Je kunt als je dat wilt van alles zeggen over Jeroen van Merwijk. En dat gebeurt nu dan ook volop. Maar waarom zou je, als je Jeroen zijn eigen woorden hebt?
Een van zijn heel vele mooie liedjes:

‘De brug en de stad en het land en de trage rivier
De smaak van weleer op de tong na de slok van het bier
De rook uit het huis in de verre vallei
De glans van fluweel op het lijf van de bij
De geur van de zon op de straat na de stortbui
En jij

De schok van elektriciteit door de flank van het ree
De blik van de vrouw naar de man in het volle café
De sporter, de training, de liefhebberij
Het vogelgezang op de avond in mei
Het haar in de wind op het strand van de Noordzee
En jij

Het licht en de lucht en de boot en het zeil en het meer
Het publiek, de trapeze, de tijgers, de clowns en de beer
Het doolhof, de siertuin, de waterpartij
De plooi van de stof in een oud schilderij
De koetsen, de vlaggen, de juichende mensen
En jij
De koetsen, de vlaggen, de juichende mensen
En jij

Bontje en He-man

Mijn hond en ik maken onze ochtendwandeling. In een opengebroken straat – er is altijd wel een opengebroken straat in mijn buurtje – hoor ik hakken klikken op de ijzeren platen voor ik de draagster ervan uit de mist zie opdoemen. Haar broek is langer dan zij. Ze draagt er een kek jasje van op wolvenhaar gelijkend bont op. Naast haar een man, leren jack, muts over de oren. Zij zegt: ‘come on, she just wants to fuck you’. En ze lacht. Uit haar metgezel komt een grom (mijn hond spitst zijn oren) en daarna staat hij stil, steekt zijn armen in een overwinningsgebaar de lucht in en begint zich dan ritmisch op de borst te kloppen. Ik wilde dat ik mijn hond kon regisseren, dan liet ik hem ter plekke zijn prachtige wolfskreten slaken. Openingsscene van een film: Bontje, He-man, opengebroken straat, mist en gehuil als was het van een wolf. En dan inzoemen op het lijk. Fuck me, zou ze zeggen, Bontje, en He-man zou de armen slap naast zijn lijf laten hangen. Het gehuil zou wegsterven en overgaan in aanzwellende sirenes…

Genocide, maar we zoeken nog bewijs

Rot, wat ze met de Oeigoeren uithalen, echt wel, maar laten we het zuiver houden, en eerst een sematische discussie voeren over of het nou genocide is of toch misdaden tegen de menselijkheid, want dat kan je niet secuur genoeg afbakenen; laten we daarna toch maar gaan wintersporten, want ja, zo met corona en zo kunnen we alle spelen die er zijn goed gebruiken om ons nationale moraal op te vijzelen, en ondertussen handelen we door, want handel drijven dat hoort bij ons als schimmel bij voeten, paling bij snot en hans bij worst.
En straks, als de diepgaande onderzoeken gedaan zijn en de conclusies getrokken en er nog maar een handjevol gehavende Oeigoeren over zijn, dan zeggen we gewoon: sorry!’
oeigoeren genocide, maar geen bewijs

FFok what = love of de charitatieve reflex

Vanochtend, het is nog donker, wandel ik met mijn hond door de stille straten van mijn buurt. Langs de kade waar fietsen vastgeketend aan de reling de doorgang belemmeren, door het groenstrookje / speeltuintje bij de kinderboerderij – waar ik onlangs door een boze bejaarde bijna met een paraplu werd geslagen omdat ik met hond in een kinderspeeltuintje liep. Of ik het verbodsbord soms niet had gezien? Of ik niet wist dat de hondenpis tegen de klimhekken aan klotste en de stront aan de schommelpoten zat? Het hielp niet dat ik handenvol poepzakjes uit mijn jas trok en hem vertelde dat ik alle poep altijd opraapte, hij vond me een asociaal wijf. En ergens had hij natuurlijk wel een punt, maar dat terzijde. Tegen wil en dank moest ik, terwijl de parapluzwaaiende meneer weer richting zijn in een sussende woordenstroom gedrenkte eega strompelde, een beetje lachen om de absurditeit van alles.
Bij de uitgang van het parkje lag er toen een jonge man in een slaapzak tegen het gaas van de pannakooi te slapen, op een matras van afgevallen bladeren. Hij klemde met zijn schouder een rugzakje tegen het gaas.
Om het kinderboerderijparkje uit te komen, moet je door een anti-fietsenhek. Daar liggen meestal grote hompen brood, maar vandaag lag er voor de variatie peperkoek. Mijn hond is dol op alle vreten dat hij op straat vindt – en er ligt veel, heel veel eten op straat, alsof het mode is om je afhaalmaaltijd maar half te nuttigen en dan bij een struik achter te laten; maar een paar happen te nemen van je hamburger en de rest uit je handen te laten vallen waar je loopt; of de overgebleven croissants uit de familiezak op straat of naast de afvalbak te flikkeren, plastic en al – maar hij, mijn hond dus, mag van mij niet van de straat eten, want hij krijgt er buikpijn van en diarree. Dat eerste is vervelend voor de hond, dat laatste ook voor mij – denk aan de poepzakjes en stel je voor….
We steken een grote straat over. Het is te merken dat er weer een tandje bij de lockdown is gezet, want we kunnen direct doorlopen naar de overkant, terwijl het in de afgelopen weken bij dit oversteekpunt leek alsof tout Amsterdam gewoon weer naar het werk fietste en/of autoode. Ik loop langs het buurthuis, dat gisteren nog dienst deed als toevluchtsoord voor de door het leven niet ruim bedeelden, compleet met kerstlampjes en een uitnodigende ster voor het raam.
Er rijden nog wel wat ouders of verzorgers met bakfiets- of zelffietsende kinderen. Die laatsten hebben helmpjes op. Morgen is ook dat in de ochtenduren van de baan, en blijft alle kroost weer thuis bij hun steeds gestresster rakende, toch al overwerkte ouders die de eindejaarssprint nu moeten combineren met ervoor zorgen dat hun aandachtslurpende bundeltjes geluk hun huiswerk maken en de tent niet afbreken.
Mijn hond is bezig aan zijn snuffelstuk, elk sprietje groen, elke boom, elk paaltje, alle geveltuintjes, alles wordt besnuffeld en soms besproeid. Plotsteling schiet hij omhoog alsof hij auditie doet voor een tekenfilm. Hij schrikt van een bundel die tussen een geparkeerde auto en een boom ligt opgekruld. Even lijkt het op een buitenmodel vuilniszak, maar het is een mens, die ineengerold in een slaapzak in de boomkrans ligt, rugzakje beschermend voor zijn gezicht. Het regent zachtjes, de slaapzak glimt een beetje in het zwakke ochtendlicht.
Wij lopen door, hond en ik. Langs het café waar ze patat waren gaan verkopen maar dat nu dus nog dichter moet dan eerder. Door de opengebroken straat waar al dagen een put vol onwelriekend water het voortuintje vormt van een woonboot – die van de weeromstuit extra uitbundig is versierd met lampjes en een verlicht hert.
Over de markt, door het mooiste straatje van de buurt, nog een hoop nat brood omzeilend, komen we weer thuis.
Daar wacht het bericht dat onze lieve stad extra geld heeft uitgetrokken om de sloebers door de coronawinter heen te helpen in de vorm van onder andere extra voedselbankbonnen, gratis ouweklerenophaalpunten en een paar extra nachtopvangbedden.
Het wachten is nu op grootse aankondigingen van corona proof kerstsoep-uitdelingen en andere uitingen van de charitatieve reflex waar we massaal inschieten in ‘de donkere dagen’, omdat we structurele hulp en betere, eerlijker verdeling van goederen en geluk uiteindelijk toch weer net een politieke brug te ver vinden.

Amsterdamse ‘gekkies’

Gisteravond hielpen we een flink verwarde vrouw wier vliezen gebroken leken in een inderhaast gebelde ambulance. De vrouw wilde niet, terwijl we wachtten op de ziekenwagen stribbelde ze tegen, ze zou gerust naar huis lopen en niemand mocht er weet van krijgen dat zij … haar afweer werd onderbroken door iets wat in ons kinderloze lekenoog verdacht veel weg had van weeën. Haar dikke buik lag als een voetbal op haar lichaam. Haar mallot en schoenen waren nat. Ze zat gehurkt wijdbeens, en je verwachtte bijna een kinderkopje met kloppend fontanelletje door haar slipje te ontwaren. De ambulance arriveerde, met sirene en zwaailicht, wat de vrouw opnieuw in de paniek deed schieten.
Met de ambulance verscheen ook de buurtagent, met twee jonge collega’s in zijn kielzog. De buurtagent gromde ons opzij: ‘afstand houden’, en begon toen luid en onaangenaam te verhalen dat hij die vrouw zopas nog bij de McDonalds had gezien, en dat ze toen ook al liep te krampen, maar ja, ze wilde geen enkele hulp, dus ja, wat moet je dan? Het kwam de situatie in zijn geheel niet ten goede. We maakten toch maar een opmerking over dit onversneden gebrek aan empathie, waarna een van de jonge agenten de situatie redde door zich van zijn beste vriendelijke diender kant te tonen.
De efficiënte ambulancebroeders hielpen de inmiddels moegestribbelde vrouw in hun wagen, en wij vervolgde onze wandeling met de hond.

Vanochtend liepen we opnieuw met hond richting het park, en werden we aangesproken door een meneer die zijn thuis met zich meesleepte in een rolkoffertje. ‘Het komt door de mobile telefoons’, riep hij, ‘daar krijg je corona van. Ze vreten je vanbinnen op. Hier’, hij porde met een vinger in de lagen kleren voor zijn borst, ‘hier vreten ze alles op. Corona.’ Hij slofte door en wij hielden onze pas in, het was tenslotte nog voor negenen. Nog drie keer draaide de man zich om, om ons te waarschuwen: ‘geen mobile, daar krijg je corona van, het vreet je op, vanbinnen.’

In mijn huidige werkomgeving worden deze medeburgers onder de verzamelnaam ‘gekkies’ genoemd. Het schijnt dat er met de lockdown meer ‘gekkies’ op straat zwerven dan voorheen. Maar ik hoor ook zeggen dat ‘ze’ nu meer opvallen omdat er minder normale mensen en/of toeristen op de been zijn in de publieke ruimte. Alsof we nu pas weer goed zicht krijgen op hoe Amsterdam er zelf aan toe is.