Corona blues – deel 2

Hoe hij heet, weet ik niet, wij noemen hem K.C. (Keesie). Geen idee waarom, maar het past hem. Wij wonen in dezelfde buurt, en maken al jarenlang af en toe een praatje. Ooit had hij een benauwend warme belangstelling voor mij, maar dat is, mede door nadrukkelijk he-man gedrag van vriend S, godlof overgewaaid. Hoogst ongemakkelijk was dat. Recentelijk is de arme schat verdwaald in Q’Anon en coronacomplotten. Vorig jaar duwde hij, na een vastgelopen gesprek over de Cabal en Soros, big pharma, de rivm en de msm, ongevraagd een enveloppe met ‘informatie en websites met het echte nieuws’ bij ons door de brievenbus. Na een paar twistachtige uitwisselingen van standpunten, waarbij K.C. verrassend agressief was, besloot ik hem toch maar weer te gaan ontwijken. Dat ging goed, tot ik vorige week tegen hem opbotste voor de supermarkt. Ik had het vriendelijke ‘hallo’ nog niet de mond uit, of hij ontvlamde in een tirade: of ik het gvd nou nog niet begrepen had, of ik nog steeds in de klauwen van de msm zat, en zo stom was om maar blind te blijven voor het echte nieuws. Hij brieste zijn boze-burgerschap in mijn toch wat verbouwereerde gezicht. En nee, hij had geen mening, hij had de waarheid. We hadden ook geen verschil van inzicht, ik was gewoon vergiftigd door de msm en te dom om dat door te hebben. Ik hoorde het even aan – je bent toch pervers nieuwsgierig hoe zo’n zelfontbrander werkt – maar zei al snel dat het gesprek me niet erg aan stond, dat ik zijn agressie best kon missen, en fietste weg. Hij bleef me achterna schreeuwen: je wilt het niet begrijpen. Hoe vaak moet ik het je gvd nou nog uitleggen. Zelfs toen ik om de hoek verdween, blafte hij nog door. Kolere, dacht ik, wat heb ik nu weer aan mijn fiets hangen…
Je weet dat ze bestaan, de complotwappies, maar je ziet ze haast nooit van dichtbij. Geen vreugdevolle encounter, maar wel een voor in het rariteitenkabinet.